63
14. Controle van de stuurfuncties
Vóórdat u het model de eerste keer start, is het noodzakelijk dat u zich met de besturingsfuncties vertrouwd maakt en de functies van het model test.
Schakel eerst de zender in en sluit de vliegaccu aan het model aan. Let daarbij op dat de stuurknuppel voor de motorfunctie zich in de onderste stand bevindt.
Neutrale instelling
Wanneer de stuurknuppel voor de richtings- en hoogteroerfunctie (zie afbeelding 2, pos. 5) in de middelste stand staat, moeten het richtings- (1) en hoogteroer
(2) precies in de middelste stand staan. Indien nodig kan het roer nauwkeurig worden afgesteld door de trimtoetsen in te drukken (zie ook afbeelding 2, pos. 4
en 6).
Afbeelding 8
Hoogteroerfunctie
Wanneer de stuurknuppel voor de richtings- en hoogteroerfunctie (zie figuur 2, pos. 5) naar onder wordt bewogen, moet het hoogteroer naar boven uitslaan. De
achterzijde van het roer moet daarbij ca. 7 mm naar boven worden afgesteld. Tijdens het vliegen wordt daardoor het staarvlak naar beneden gedrukt en het
model stijgt naar boven weg.
Afbeelding 9
Wanneer de stuurknuppel voor de richtings- en hoogteroerfunctie (zie figuur 2, pos. 5) naar boven wordt bewogen, moet het hoogteroer naar onder uitslaan. De
achterzijde van het roer moet daarbij ca. 7 mm naar onder worden afgesteld. Tijdens het vliegen wordt daardoor het staarvlak naar boven gedrukt en het model
duikt naar beneden weg. Deze stuurfunctie wordt gebruikt om het model in een normale vliegpositie te brengen, wanneer het door een stuurfout of een windbui
te sterk naar boven wil stijgen.
Afbeelding 10