6 NL
FOUTEN BIJ MIG-LASWERK
NL
1.
Lasdraad met een samenstelling die geschikt is voor het te
lassen basismateriaal. Maak voor het lassen van ALUMAN
en ANTICORODAL gebruik van een draad met 3 tot 5% Sili-
cium. Maak voor het lassen van PERALUMAN en ERGAL
gebruik van een draad met 5% Magnesium.
1.
Een lasbrander die geprepareerd is voor het lassen van alu-
minium.
6.5
PUNTLASSEN
Met dit speciale lasprocédé kunnen twee op elkaar liggende pla-
ten gelast worden, waarbij een speciaal gasmondstuk vereist is.
Bevestig het gasmondstuk voor puntlassen en duw het tegen het
te lassen deel aan. Duw op de knop van de lasbrander. Op een
gegeven moment laat het laswerktuig vanzelf los. Deze tijdsduur
wordt bepaald door de TIMER (Ref. 5 - Figuur 1 Pag. 4., - Figuur
3 Pag. 4.), die dient te worden afgesteld op grond van de dikte van
de plaat die gepuntlast moet worden.
7.0
FOUTEN BIJ MIG-LASWERK
CLASSIFICATIE EN BESCHRIJVING VAN DE FOUTEN
Met MIG-procédé uitgevoerd laswerk kan velerlei fouten verto-
nen; het is derhalve belangrijk deze te identificeren. Dergelijke
fouten verschillen niet in aard of vorm van de fouten die zich voor-
doen bij handbooglassen met beklede elektroden. Het verschil
tussen de twee procédés is de frequentie waarmee zich fouten
voordoen: poreusheid komt bijvoorbeeld veel vaker voor bij MIG-
lassen, terwijl insluitingen van lasslak zich uitsluitend bij laswerk
met beklede elektrodes voordoen.
Ook de oorzaak van de fouten en de manier waarop ze vermeden
kunnen worden verschilt. Onderstaande tabel vermeldt de ver-
schillende gevallen.
FOUT
UITERLIJK
OORZAAK EN OPLOSSING
NIVEAUVERSCHIL
- Niet naar behoren voorbereid.
- Zijkanten uitlijnen en tijdens het lassen vasthouden.
(Puntlassen)
OVERDREVEN DIKTE
- Te lage nullastspanning.
- Te lage lassnelheid.
- Verkeerde hellingshoek lasbrander.
- Te dikke lasdraad.
GEBREK AAN METAAL
- Te hoge lassnelheid.
- Spanning te laag voor gebruikte lassnelheid.
NADEN ZIEN ER VERROEST UIT
- Bij gebruik van een lange boog in gleuf lassen.
- Spanning afstellen.
- Gebogen draad of draad die té ver uit draadgeleider steekt.
- Verkeerde draadsnelheid.
TE WEINIG PENETRATIE
- Onregelmatige of onvoldoende afstand.
- Verkeerde hellingshoek lasbrander.
- Draadleituitje versleten.
- Draadsnelheid te laag ten opzichte van spanning of lassnelheid.
TEVEEL PENETRATIE
- Te hoge draadsnelheid.
- Verkeerde hellingshoek lasbrander.
- Te grote afstand.
TE WEINIG SMELTING
- Te kleine afstand.
- Laswerk eerst ruw bewerken of slijpen en vervolgens opnieuw lassen.
GLEUVEN
- Te hoge lassnelheid.
(Deze visueel makkelijk te constateren fout moet onmiddellijk door de lass-
er hersteld worden)