8.
Om een monster-ID te wijzigen, selecteert u de monster-ID en drukt u op
Opties
>
Wissen
>
OK
.
Opmerking: Om alle monster-ID's te wissen, selecteert u de monster-ID en drukt u op Options (opties)>Alle
monster-ID's wissen>OK.
6.2 De troebelheidsmeter kalibreren met StablCal-standaarden
Kalibreer de troebelheidsmeter voorafgaand aan het eerste gebruik met de meegeleverde StablCal
verzegelde kuvettenstandaarden.
Kalibreer de troebelheidsmeter ten minste elke 3 maanden of zo vaak als wordt voorgeschreven door
de regelgevende instantie wanneer de gegevens worden gebruikt voor rapportage conform USEPA.
Het instrument is 60 minuten na het opstarten gereed voor kalibratie. Laat het instrument 24 uur per
dag ingeschakeld als het regelmatig wordt gebruikt.
Opmerking: Er kunnen onbekende resultaten worden verkregen als er andere standaarden worden gebruikt dan
de aanbevolen kalibratiepunten. De aanbevolen kalibratiepunten (< 0,1, 20, 200, 1000 en 4000 NTU) zorgen voor
de beste nauwkeurigheid bij de kalibratie. Het gebruik van andere standaarden dan StablCal of door de gebruiker
voorbereide formazinestandaarden, kan resulteren in minder nauwkeurige kalibraties. De fabrikant kan de
prestaties van het instrument niet garanderen als het is gekalibreerd met druppels styreendivinylbenzeen
copolymeer of andere suspensies.
6.2.1 Opmerkingen voor kalibratie
• Zorg dat de conditie van het instrument gelijk is aan de omgevingsconditie van de ruimte waar het
wordt gebruikt.
• Zorg voorafgaand aan gebruik dat de standaarden dezelfde omgevingstemperatuur hebben als
het instrument.
• Gebruik alleen de meegeleverde siliconenolie De siliconenolie heeft dezelfde brekingsindex als
het glas van de kuvet en maskeert kleine oneffenheden en krasjes in het glas.
• Bewaar de oliedoek in een plastic zakje om de doek schoon te houden.
• Als tijdens de kalibratie de stroom uitvalt, gaan de nieuwe kalibratiegegevens verloren en worden
de vorige kalibratiegegevens gebruikt.
• In de kalibratiemodus zijn automatisch bereik en signaalgemiddelde aan geselecteerd. Wanneer
de kalibratie is voltooid, gaan alle bedrijfsmodi terug naar de laatste instellingen.
• Alle nefelometrische (meeteenheden voor troebelheid) kalibraties worden tegelijkertijd uitgevoerd.
• Alle kalibratiegegevens met verhouding aan en verhouding uit worden tegelijkertijd gemeten en
opgeslagen.
• Reinig het door USEPA goedgekeurde filter voordat u een primaire kalibratie uitvoert, of ten
minste elke 3 maanden (het door USEPA aanbevolen interval voor primaire kalibraties).
6.2.2 Kalibratie-instellingen configureren
Wijzig de kalibratie-instellingen indien nodig voordat het instrument wordt gekalibreerd. Het
instrument moet worden gekalibreerd wanneer de kalibratiecurve wordt veranderd.
1.
Druk op
Calibration (kalibratie)
.
2.
Druk op
Options (opties)
>
Calibration Setup (kalibratie-instelling)
.
3.
Selecteer het bereik voor de kalibratiecurve en het soort kalibratiestandaard.
Optie
Beschrijving
StablCal RapidCal
(0–40 NTU)
Kalibratie met StablCal-standaard van 20 NTU (standaard).
Opmerking: De donkerstroom in het instrument wordt gebruikt als het nulpunt
van de kalibratiecurve. De kalibratiecurve is lineair bij 0-40 NTU, waardoor
metingen van lage troebelheidsniveaus zeer nauwkeurig zijn.
StablCal (0–4000
NTU)
Kalibratie volledig bereik (<0,1 NTU, 20 NTU, 200 NTU, 1000 NTU,
4000 NTU) met StablCal.
Formazine RapidCal
(0–40 NTU)
Kalibratie met formazinestandaard van 20 NTU.
Opmerking: De donkerstroom in het instrument wordt gebruikt als het nulpunt
van de kalibratiecurve. De kalibratiecurve is lineair bij 0-40 NTU, waardoor
metingen van lage troebelheidsniveaus zeer nauwkeurig zijn.
178
Nederlands