12
3/ ONDERDELENLIJSTEN
Negatieve (-)
accuklem en kabel
Zekering
Snoer/klem-
houder
Vermogensuitgang
12V gelijkstroom
Aansluiting lader
wisselstroom
Accu-statusknop
LED-lampjes voor laden/accustatus
Positieve (+)
accuklem en kabel
4/ LED-INDICATIELAMPJES
Niveau interne accu:
Controleer dat de starthulp niet is aangesloten op de stroomvoorziening of de accu van een voertuig.
Druk op de knop Accustatus
.
•
Rood:
Nu opladen
•
Geel:
Spoedig opladen
•
Groen:
Gereed voor gebruik
Laadstatus:
Steek de stekker van de starthulp in het stopcontact.
•
Geel knipperend:
Accu wordt opgeladen
•
Ononderbroken groen:
Accu geheel is opgeladen
Laadpercentage:
Druk tijdens het laden op de knop Accustatus
.
•
Rood:
1 - 49% geladen
•
Geel:
50 - 89% geladen
•
Groen:
90% geladen of meer
5/ DE STARTHULP LADEN, MET DE INGEBOUWDE LADER
- Laad de starthulp onmiddellijk na de aankoop op. Bewaar de starthulp altijd in volledig opgeladen staat, wanneer u het
apparaat niet gebruikt.
- Laad de starthulp uitsluitend binnenshuis op.
- Werk in een goed geventileerde ruimte en beperk de ventilatie op geen enkele manier.
WAARSCHUWING! GEBRUIK UITSLUITEND DE MEEGELEVERDE STROOM-
KABEL. HET GEBRUIK VAN EEN ONGESCHIKTE STROOMKABEL KAN GE-
VAAR VOOR BRAND EN EEN ELEKTRISCHE SCHOK GEVEN.
- Sluit de stroomkabel aan op de wisselstroom-laadaansluiting opzij van de starthulp.
- Steek de stekker van de stroomkabel in een wandstopcontact van 120-240V AC.
- Zolang de starthulp aan het opladen is knippert de gele LED.
- Het volledige laadproces kan tot wel 12 uur in beslag nemen.
- Wanneer de gehele LED uitgaat en de groene LED gaat branden, is de starthulp gereed voor gebruik.
- Wanneer de interne accu volledig is opgeladen, gaat de interne lader automatisch over op de stand voor het onderhouden
van de lading en wordt de accu volledig opgeladen gehouden.
- Laad de starthulp zo spoedig mogelijk na gebruik op.
6/ DE STARTHULP GEBRUIKEN
Voor u de starthulp gebruikt, moet u controleren dat:
- Het voertuig met wiggen achter de wielen is vastgezet, de transmissie in de stand vrij staat en het voertuig geen manke-
menten heeft en een goede mechanische conditie is.
- De mensen die ermee werken bekwaam zijn en weten hoe zij de starthulp moeten gebruiken.
- De procedures van de fabrikant van het voertuig worden opgevolgd.
- De starthulp voldoende is opgeladen.
- De starthulp op een stabiel oppervlak is geplaatst, op de grond of op het voertuig.