04/10
35
Mise en service du modèle
Ingebruikname van het model
Glissez alors l’accu de propulsion légèrement vers l’arrière.
Si l’arrière s’affaisse, glissez l’accu de propulsion vers l’avant
pour rétablir le centre de gravité.
Sécurisez bien l’accu de propulsion lorsque vous avez
défini la position du centre de gravité.
Equilibrage latéral
Tenez l’hélicoptère au bout de la poutre arrière et aussi loin
que possible à l’avant sur l’axe longitudinal.
L’hélicoptère ne doit pas pencher sur le côté quelque soit la
position des pales du rotor principal.
Desserrez à nouveau légèrement les vis de fixation des
pales de rotor
, afin que les pales de rotor puissent encore
se rabattre vers le bas dès que vous renversez le modèle
sur le côté.
Fonctions de pilotage
Avant de mettre votre modèle en service, vous devriez vous
familiariser avec les possibilités de pilotage afin de pouvoir con-
trôler le modèle de manière fiable.
L’hélicoptère est commandé au moyen des deux leviers de com-
mande sur l’émetteur de télécommande.
Les fonctions suivantes sont à votre disposition:
Fonction Gaz/Pas (Gaz/Pitch)
A l’aide de la fonction de Pas; l’on règle la hauteur de vol d’un
hélicoptère. La commande a lieu au moyen du levier de com-
mande de gauche. A cet effet, vous pouvez bouger le levier vers
l’avant et l’arrière sans qu’il ne revienne à chaque fois tel un
ressort en position centrale, ainsi qu’il est le cas avec les autres
fonctions de commande.
En mode normal d’utilisation, le réglage en hauteur se fait par
une modification de la position de l’angle des pales du rotor
(Pas) et par une modification de la vitesse de rotation du rotor
principal (Gaz), de ralenti à plein gaz.
En mode 3D (voltige), la vitesse de rotation varie entre plein gaz
sur les deux extrémités de course du levier de commande, à mi-
gaz (vol stationnaire) avec la position médiane du levier, sans
passer par le mode ralenti. La position Pas dans la position
médiane du levier de commande (point zéro de la courbe Pas)
peut être réglée sur le bouton de programmation 2.
Fonction Arrière
La fonction Arrière permet une rotation de l’hélicoptère autour de
l’axe de giration, en passant par l’angle d’incidence des pales
du rotor de queue.
La commande se fait également avec le
levier gauche (levier Gaz/Pas).
Le couple de rotation du rotor principal entraîne le fuselage à
effectuer une rotation en sens inverse de l’axe de giration. Le
rotor de queue dont le niveau de rotation est vertical par rapport
au niveau de rotation du rotor principal agit en sens contraire
par rapport à la rotation du fuselage. Si le levier Gaz/Pas est
actionné vers la droite ou la gauche, l’angle d’incidence des
pales du rotor de queue change. Cette opération permet de
générer une « poussée ascensionnelle » plus ou moins latérale.
Si le couple de rotation du rotor principal est surcompensé, l’ar-
rière tourne alors dans le sens de rotation du rotor principal. Si
la poussée ascensionnelle du rotor de queue est moins forte que
le couple de rotation du rotor principal, l’arrière tournera en sens
contraire par rapport au rotor principal. Si la trajectoire de vol est
rectiligne, le rotor de queue compense exactement le couple de
rotation du rotor principal.
-
-
-
-
-
-
In dat geval moet de vliegaccu een beetje naar achteren ver-
schoven worden.
Wanneer de staart daalt verschuift u de vliegaccu naar voren
om het zwaartepunt in te stellen.
De vliegaccu arreteren wanneer u de optimale positie van
het zwaartepunt berekend hebt.
Zijdelings balanceren
De helikopter aan het uiteinde van de staartuitlegger onder-
steunen en zo ver mogelijk naar voren, aan de langsas.
De helikopter mag niet naar een kant kippen, onafhankelijk
van de positie waarin de hoofdrotorbladen zich bevinden.
De arreteerschroeven van de rotorbladen opnieuw een
beetje los maken
zodat de rotorbladen nog naar beneden
kunnen afklappen van zodra u uw model naar de kant kipt.
Stuurfuncties
Voordat u uw modelhelikopter in gebruik neemt, moet u eerst de
beschikbare stuurmogelijkheden leren kennen om het model op
veilige wijze te kunnen besturen.
De modelhelikopter wordt met behulp van de twee stuurknup-
pels van de afstandsbediening bestuurd.
Volgende functies staan ter beschikking:
Gas/Pitch-functies
Met behulp van de pitch functie wordt de vlieghoogte van de
helikopter beïnvloed. De bediening gebeurt met de linker stu-
urknuppel. Deze kan naar voren en achteren verplaatst worden
zonder dat hij (zoals bij de andere stuurfuncties) steeds weer
naar de middenpositie terugveert.
In de normale helikoptermodus gebeurt de hoogteregeling via
een verandering van de invalshoek van de rotorbladen (pitch)
en via een verandering van het toerental van de hoofdrotor (gas)
van onbelaste loop naar volgas.
In de 3D-modus (kunstvlucht) varieert het toerental tussen
volgas aan beide einduitslaginrichtingen van de stuurknuppel en
halfgas (zweefvlucht) in de middelste positie zonder over een
onbelaste looppositie te gaan.
De Pitch-positie in de middelste positie van de stuurknuppel
(nuldoorgang van de pitchcurve) kan op draairegelaar 2 inge-
steld worden.
Staart-functie
De staartfunctie zorgt via de invalshoek van de staartrotorbladen
voor een draaiing van de helikopter rond de rotoras.
De sturing
gebeurt eveneens met de linker stuurknuppel (Gas/Pitch-
knuppel).
Door het draaimoment van de hoofdrotor voert de romp een
tegengestelde draaibeweging rond de rotoras uit. De staartrotor,
wiens rotatievlak verticaal tot het rotatievlak van de hoofdrotor
staat, werkt deze draaiing van de romp tegen.
Wordt de Gas/Pitch-knuppel naar rechts of links bewogen dan
verandert de invalshoek van de staartrotorbladen. Op deze wijze
wordt een meer of minder zijdelings gericht „opwaartse druk“
gegenereerd.
Wordt het draaimoment van de hoofdrotor teveel gecompensee-
rd dat draait de staart zich in de draairichting van de hoofdrotor.
Is de opwaartse druk van de staartrotor zwakker dan het draai-
moment van de hoofdrotor dan draait de staart in tegengestelde
richting tot de hoofdrotor. In de rechtlijnige vlucht compenseert
de achterset rotor exact het draaimoment van de hoofdrotor
-
-
-
-
-
-