82
Nederlands
3.5 Technisch overzicht van het toestel
5
Afvalwateraansluiting
externe afvoer voor spoel-/regeneratie-afvalwater
6
Mengenventiel met draaiknop
(groen)
om de stroming te smoren
7
Uitgang zacht water
fvoor flexibele slang met ¾“ BSP schroefdraad
8
Ingang hard water
voor flexibele slang met ¾“ BSP schroefdraad
9
Aansluiting voor overloop
voor flexibele slang, taploos ½“ BSP
10
Servomotor
voor regelventiel
11
Verbinding met het zoutwater
interne verbinding
I
VOORZICHTIG!
f
Buisleidinggrootte (J) minstens DN50. Gebruik uitsluitend de meegeleverde flexibele slangen
DN20. Controleer dat alle leidingen onbeschadigd zijn, voordat u het toestel in bedrijf neemt.
f
Om de professionele eisen aan de installatie te vervullen, moet u voor de externe afvalwaterafvoer
een minimale luchtruimte van 20 mm berekenen (volgens de norm EN 14743).
f
Overloopafvoer van de zoutwatertank, verbinding tussen de riolering en twee flexibele slangen
(volgens de norm EN 3131).
f
Om de levensduur van uw waterontharder te verhogen, moet u het apparaat op een zuivere, dro-
ge plaats met een omgevingstemperatuur tussen 5 en 40 °C opstellen. Zo beschermt u hars of com-
ponenten tegen eventuele schade.
3.6 Installatie van uw ontharder
1. Positioneren van de waterontharder:
Het is zeer belangrijk dat u de druk van het waternet kent vooraleer de ontharder te installeren.
Wanneer de waterdruk te laag is, zou het mogelijk zijn dat het apparaat niet efficiënt werkt. Is de druk
te hoog, kunnen componenten in de installatie beschermd worden. De waterdruk moet aan de water-
kraan in uw keuken of aan een waterkraan buiten aan uw huis door middel van een drukmeter gecon-
troleerd worden. Vergeet niet dat de waterdruk zich in periodes, tijdens dewelke weinig water verbruikt
wordt, bijvoorbeeld ’s nachts, kan stijgen. Wanneer dus de waterdruk overdag hoger is dan 5,0 bar
UK, 8,0 bar EU , of u niet zeker bent hoe hoog de druk is, moet een drukverminderingsventiel gemon-
teerd worden. Is de druk lager dan 1,7 bar UK, 1,0 bar EU, is een drukverhogingspomp noodzakelijk.
2. Ventielin- en uitgang:
Het apparaat kan op het installatiesysteem aangesloten worden wanneer het bypassventiel open en
de ventielin- en uitgang gesloten zijn. De aanduidingspijlen aan de toe- en afvoerleidingen van het
ventiel geven de stromingsrichting aan. Aansluitingen kunnen uit normale koperbuizen of – aanslui-
tingen bestaan, of door middel van de meegeleverde flexibele slangen met een hoog transportvermo-
gen, waarbij u moet verzekeren dat de slangen niet gebogen zijn, omdat in dat geval de doorstro-
ming kan afnemen of geblokkeerd kan worden.
3. Aansluiting afvoer:
Steek de flexibele afvoerslang op de steekaansluiting (afvoer) en beveilig hem met de meegeleverde
slangklem (zie hoofdstuk 3.4 Installatieschema). Voer de overloopslang naar een staande buis of
afvoer. De luchtspleet moet minstens 20 mm bedragen. Zacht water heeft geen potentiële schadelijke
werkingen op de riolering. U kunt de afvoer vergroten tot 9m, wanneer u over voldoende druk beschikt
(meer dan 3 bar). De afvoerslang mag niet gebogen of beschadigd zijn, omdat dit tot een overloop
van de ruimte voor zout water kan leiden.
4. Overloop en overloopbuizen:
De overloopslang (wordt niet met de ontharder geleverd) moet echter op de steekboog aan de achter-
kant van het apparaat aangesloten worden (overloopaansluiting). Voer de leiding naar beneden tot
aan de afvoer.
4
6
4
9