73
c) Controleren van de stroomverzorging van de zender
Als er nieuwe of pas opgeladen batterijen geplaatst werden, schakelt u voor testdoeleinden de zender in met behulp van de functieschakelaar (zie afb. 3, positie
6). Het rode en groene LED van de bedrijfsspanningsaanduiding (zie figuur 3, pos. 7) lichten samen op en geven daardoor aan dat de zender op voldoende
manier van stroom wordt voorzien.
Indien de batterijspanning onder de 9 V daalt, dan begint het rode LED te knipperen en geeft de zender korte signaaltonen weer. In dit geval dient u het gebruik
van uw model zo snel mogelijk te beëindigen en de accu op te laden of een volledige set nieuwe batterijen te plaatsen.
d) Instellen van de zenderantenne
De beste afstraling van het zendsignaal krijgt u wanneer u de antenne zo africht, dat ze in een hoek van 90° tot de rechtstreekse verbindingslijn zender/
ontvanger staat.
De slechtste afstraling van het zendsignaal heeft u, als u met de punt van de antenne direct op het model wijst.
e) Ontvangerantennes verleggen
De beide antennes moeten zo rechtlijnig als mogelijk worden verlegd.
Plaats de antennes in een hoek van 90° tot elkaar, wat de beste ontvangst van het zendersignaal garandeert.
Leg de antennes zover mogelijk van de elektrische onderdelen, kabels, metalen en koolfaserdelen.