120
Exponentieel (zie afb. 12):
De instellingen bij Exponential (exponentieel) hebben geen invloed op de einduitslag van de betreffende servo's en
veranderen alleen de aanspreekgevoeligheid rond de middelste stand van de stuurstick. De ingestelde waarde geldt
voor beide servorichtingen en kan niet voor elke draairichting apart ingesteld worden.
Als het exponentiële aandeel wordt verkleind (negatief voorteken), dan vallen de servobewegingen rond de middelste
stand van de stuurstick zwakker uit.
Als het exponentiële aandeel wordt vergroot, dan vallen de servobewegingen rond de middelste stand van de stuurstick
sterker uit.
Voor de eerste vliegpogingen wordt aanbevolen dat de functies nicken, rollen en gieren telkens met -40% Exponential
worden ingesteld. Door deze voorinstellingen reageert de helikopter fijngevoeliger op de stuurbevelen van de zender
en is daarmee bij de eerste vliegpogingen beter te beheersen.
Einduitslag van de servo's instellen
Elke servo kan slechts een bepaalde maximale servoweg uitvoeren en zal bij aan de zenderkant "overstuurde
instelwaarden" ergens mechanisch vast gaan lopen. "Overstuurde servowegen" komen dan tot stand, als afzonderlijke
servowegen meer dan 100% geprogrammeerd worden en/of als door diverse mengers op een servo meerdere
stuurbevelen bijgemengd worden.
Om te verhinderen dat servo's mechanisch vastlopen, kunt u voor elk kanaal individueel voor elke draairichting de
mechanisch maximaal toegelaten servo-instelweg begrenzen.
Voor het instellen van de einduitslag moet u passend bij de geselecteerde servo de betreffende stuurstick naar de
einduitslagen brengen en de waarden met de +/- wiptoets (afb. 3, pos. 4) veranderen. De ingestelde servoweg moet
voor de eerste vliegpogingen op 100% ingesteld blijven.
Triminstellingen
Met deze functie kunt u de middelste stand voor het rollen (CH 1), nicken (CH 2), motortoerental (CH 3) en het gieren
(CH 4) bijregelen. Deze fijninstelling kan ook tijdens de vlucht worden uitgevoerd om de helikopter beter te stabiliseren.
Om ervoor te zorgen dat u niet tijdens de vlucht de gebruikelijke programmering hoeft uit te voeren, kunt u direct in
deze functie komen door een van de vier trimschuivers (afb. 1, pos. 7, 8, 16 en 17) te bedienen. Via de trimschuiver
vindt de wijziging in stappen van vier plaats.
Normale gascurve instellen
Met de gascurve stelt u in, hoeveel vermogen de motor met betrekking tot de stand van de stuurknuppel voor de pitch
afgeeft. De gascurve heeft 5 punten, die onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld. Punt 1 staat voor pitch =
0°, punt 5 voor maximale pitch (stuurknuppel volledig naar boven gedrukt), de andere punten geven de tussenwaarden
aan (bijv. 2 = 25 %, 3 = 50 %, 4 = 75 %). De normale gascurve is in actie als de omschakelaar normaal vliegen/
acrobatie (afb. 1, pos. 19) op "Normaal" staat.
Raadpleeg hiervoor ook in het hoofdstuk "Controleren en instellen van de pitchwaarde" de instructies en de tabel
"Zweefvlucht/normaal vliegen".
Summary of Contents for 20 55 15
Page 134: ...134 ...
Page 135: ...135 ...