NL
129
2. Ga in rijpositie achter de handgreep staan
en schakel de rotor in.
3. Laat de rotor ongeveer 10 seconden
ingeschakeld en laat de rotorbediening
los. Herhaal dit verschillende keren.
4. Laat de motor draaien met de
rotorbediening in neutraal. Loop naar de
voorkant van het apparaat.
5. Controleer of de rotor volledig tot stilstand
is gekomen en niet beweegt.
6. Start de motor en controleer of de rotor
correct is in- en uitgeschakeld.
BELANGRIJK!
• Ga onmiddellijk terug naar de rijpositie
als de rotor het minst beweegt en zet de
motor af. Wacht tot alle bewegende
delen volledig tot stilstand zijn gekomen
en stel de rotorkabel af.
• Voer een functiecontrole uit voordat het
apparaat voor de eerste keer wordt
gebruikt en voordat het in gebruik wordt
genomen als het seizoen begint.
UITSCHAKELEN
1. Laat de motor enkele minuten onbelast
draaien alvorens hem uit te zetten, om
eventueel vocht te verwijderen.
2. Zet de gashendel in de lage
snelheidsstand (schildpadsymbool).
3. Zet de motor af door de contactsleutel in
de STOP-stand te draaien.
4. Droog alle bedieningselementen op de
motor.
5. Zet de brandstofkraan in de UIT-stand
NA GEBRUIK
Maak de blaasunit schoon.
Het reinigingsgereedschap bevindt zich in een
houder aan de achterzijde van het rotorhuis.
AANDRIJVING VAN DE WIELEN
1. Laat de motor op hoge snelheid draaien
en schakel de juiste versnelling in voor
de huidige omstandigheden. Er zijn 6
versnellingen voor vooruit rijden en 2
versnellingen voor achteruit rijden.
2. Indrukken om de rotor te activeren,
loslaten om het sneeuwblazen uit te
schakelen.
3. Druk op de rijbediening om de aandrijving
te activeren, laat los om te stoppen.
BELANGRIJK!
Koppel altijd uit, d.w.z. laat de rijhendel altijd
los voordat u schakelt.
ROTOR
De rotorbediening bevindt zich aan de
linkerkant van de handgreep. Druk de
rotorbediening in om de rotor te starten, laat
los om het sneeuwruimen te stoppen. (De
rijbediening moet ook worden losgelaten.)
BELANGRIJK!
Controleer voor elk gebruik of de rotor goed
werkt. Volg al deze instructies zorgvuldig op
en voer alle noodzakelijke aanpassingen uit
om te controleren of de sneeuwblazer goed
werkt.
De rotor starten
Druk de rotorbediening tegen de hendel
om de rotor te activeren, laat los om het
sneeuwblazen uit te schakelen.
Functiecontrole van rotorbediening
1. Wanneer de rotorbediening in de neutrale
stand (naar boven) staat, moet de speling
op de kabel zeer klein zijn, maar de kabel
mag niet te strak zijn.