Voor het volledig afstellen van
de geluidselectronica worden de
volgende stappen doorlopen:
• Afnemen van de loc kap
(blad-zijde 41/42).
• Plaats de loc op de testbaan. Stel
op de Control-Unit het locomotief-
adres in. Alle functies zijn uitge-
schakeld. De rijregelaar staat op
stand „0". De LED op de geluid-
selectronica licht op in deze situa-
tie. (bedrijfsspanning aanwezig)
Indien de LED niet oplicht dient U
de spanningsvoorziening van de
testbaan en de bedrijfstoestand
van de Control-Unit te controleren.
• Met potmeter P1 kan het totale
volume van het geluid gewijzigd
worden. Bedenk wel dat het geluid
luider klinkt als de locomotiefkap -
gemonteerd is.
• Met potmeter P2 kan de verhou-
ding in de geluidsterkte tussen het
motorgeluid en de locfluit gewij-
zigd worden. Het draaien van de
potmeter naar links geeft een lui-
der klinkende functie Bij het naar
rechts draaien neemt de geluids-
sterkte van de functie af. In de
beide eindstanden van de potme-
ter hoort U, of alleen nog het
motorgeluid of alleen nog de locfluit.
• Indien de geluidselectronica op de
juiste wijze is afgesteld zal bij het
wegrijden van de loc de LED op
de print doven. Kort voor de eind-
stand van de rijregelaar (rege-
laarinstelling „200") licht de LED
weer op.
– Licht de LED bij maximale snel-
heid van de loe niet op, dan
dient potmeter P3 naar rechts
gedraaid te worden.
– Licht de LED eerder op dan
dient men de potmeter P3 naar
links te draaien.
• Plaats de locomotiefkap weer op
het onderstel en controleer nog
een keer de gekozen instellingen.
Let op de volgende punten bij het
gebruik van de geluidselectronica.
• De geluidselectronica heeft een
voedingsspanning nodig van
minstens 12 Volt. Als de voedings-
spanning onder deze waarde daalt
kan het geluid vervormd of zacht
klinken of geheel wegvallen. Ook
het bedienen van de functietoetsen
brengt hierin geen verandering.
Door eerst op de Control-Unit de
"stop"-en aansluitend de „go"
toets te drukken kan deze toe-
stand opgeheven worden.
Indien deze toestand op een
bepaald baandeel optreedt dient
men de stoomtoevoer naar dit
baandeel te controleren.
• Het opgenomen vermogen van de
geluidselectronica bedraagt onge-
veer 12 VA. Hierdoor vermindert
het maximaal aantal locomotieven
die per stroomkring kunnen rijden.
• Indien er continu op conventionele
gelijk- of wisselstroom baan gere-
den wordt met deze locomotief, is
het raadzaam de jumper op de
geluidsprint in de stand "AUS" (uit)
te plaatsen.
34
2
Exploitatie