86
- alle brandbare vloeistoffen (ook methanol, ethanol) en alle brandpasta’s en gels
Bij de verbranding van deze stoffen ontstaat een onaangename geur en treden gezond-
heids en milieubelastende emissies uit.
16. Hout vanuit chemisch oogpunt
Hout bestaat voor het grootste deel uit de chemische elementen koolstof, waterstof en
zuurstof. Milieukritische stoffen zoals zwavel, chloor en zware metalen zijn praktisch niet
aanwezig. Bij de volledige verbranding van hout ontstaan daarom hoofdzakelijk koolstof-
dioxide en waterdamp als gasvormige stoffen, en in beperkte mate ook houtas als vaste
verbrandingsrest. Bij de onvolledige verbranding daarentegen kunnen een hele reeks mili-
eubelastende stoffen ontstaan, zoals koolstofmonoxide (giftig), azijnzuren, fenolen, metha-
nol (giftig), formaldehyde, roet en teer.
17. Bijdrage tot een schoner milieu
Of uw Lisboa milieubelastend brandt of het milieu integendeel ontziet, hangt in sterke
mate af van de wijze waarop u hem bedient en van de brandstof die u gebruikt (zie De
juiste brandstof).
Gebruik uitsluitend droog hout. Het best geschikt is loofhout zoals beuk en
berk.
Gebruik voor het aansteken alleen maar kleinere stukken hout. Deze ontbranden
sneller dan grotere stukken, zodat de temperatuur die noodzakelijk is voor een
volledige verbranding sneller bereikt wordt.
Bij langer stoken levert het vaker bijvoegen van kleinere houthoeveelheden zowel
energetische als ecologische voordelen op.
18. Beoordeling van de verbranding
Hoe goed het verbrandingsproces verloopt, kunt u gemakkelijk beoordelen aan de hand
van de volgende kenmerken.
- De kleur en de gesteldheid van de assen
Bij een zuivere verbranding ontstaat fijn wit as. Een donkere kleur wijst op houtskool-
resten. De uitbrandfase is in dit geval slechts gedeeltelijk doorlopen.
- De kleur van het rookgas bij het verlaten van de schoorsteen
Hier geldt: hoe minder de rook bij het verlaten van de schoorsteen zichtbaar is, hoe beter
de verbranding verloopt.
In de overgangstijd (lente en herfst) kunnen bij buitentemperaturen van meer
dan 16°C storingen in de schoorsteen optreden. Wanneer bij een dergelijke tem-
peratuur ook na de snelle verbranding van papier of kleine houtblokken (lokvuur)
geen trek ontstaat, moet u de kachel best niet aansteken.
19. Houtvochtigheid en vermogen
Vuistregel: hoe vochtiger het hout, hoe lager het vermogen.
Het vermogen van de kachel hangt zeer sterk samen met de vochtigheid van het hout. Hoe
meer water het hout bevat, hoe meer energie bij de verbranding besteed moet worden aan
de verdamping van dat water. Deze energie is verloren. Hoe vochtiger het hout dus, hoe
lager het vermogen. Een voorbeeld: pas gehakt hout vertoont een vochtigheidsgraad van
om en nabij de 50% en beschikt over een vermogen van ongeveer 2,3 kWh/kg. Behoor-
lijk luchtgedroogd hout daarentegen met een vochtigheidsgraad van ca. 15% heeft een
vermogen van ongeveer 4,3 kWh/kg. Wanneer u dus zeer vochtig hout verbrandt, maakt
u met dezelfde houthoeveelheid slechts de helft van het vermogen vrij. De verbranding
van vochtig hout leidt tevens tot meer roetaanslag op het venster van de verbrandings-
ruimte. Daar komt nog bij, dat wanneer u vochtig hout verbrandt, de daardoor ontstane