6.1.1 Meetinstellingen configureren
Selecteer de meetmodus, meeteenheden, dataloggerinstellingen en meer.
1.
In het hoofdmeetscherm, drukt u op
Opties
>
Meetopstelling
.
2.
Selecteer een optie.
Optie
Omschrijving
Bezig met
meten Modus
Stelt de meetmodus in op de modus enkel, continu of RST-modus.
Single
(enkel) (standaard)
—De meting stopt wanneer de meetwaarde stabiel is.
Continu
—De meting gaat door tot de gebruiker op
Klaar
drukt.
RST
—De
RST-modus (Rapidly Settling Turbidity) berekent en update de
troebelheidswaarde van het monster continu met een betrouwbaarheid van
95 %, aan de hand van de vastgestelde trend van de real-time gemeten
waarden. De optie RST kan het beste worden gebruikt voor monsters die snel
bezinken, een troebelheid groter dan 20 NTU hebben en constant van waarde
veranderen. Voor de meting dient men ervoor te zorgen dat het monster
homogeen is door het kuvet te zwenken. Het wordt het beste toegepast op
monsters die groter zijn dan 20 NTU. Het monster moet grondig worden
gemengd door middel van omkering direct voordat het in het instrument wordt
gestoken.
Signaalgem.
—De troebelheidswaarde die op het display wordt
weergegeven is een gemiddelde van de waarden die zijn gemeten tijdens het
geselecteerde tijdsinterval. Opties: voor enkele meetmodus 5 tot
15 seconden. Voor continue meetmodus 5 tot 90 seconden.
Eenheid
Selecteert de meeteenheden die op het display worden weergegeven en die
worden vastgelegd in de datalogger. Opties: NTU (standaard), EBC.
Ratio
(verhouding)
Stelt de verhoudingsmodus in op Aan (standaard) of Uit. Wanneer voor Uit
wordt gekozen, wordt een indicator weergegeven op het meetwaardedisplay.
Opmerking: De modus voor verhouding uit is alleen geldig voor troebelheidsmetingen
van minder dan 40 NTU.
Bubbel
afwijzen
Stelt Bubbel afwijzen in op Aan (standaard) of Uit. Indien ingeschakeld
worden hoge troebelheidswaarden veroorzaakt door bubbels in het monster
niet weergegeven of opgeslagen in de datalogger.
Instelling
datalogger
Past de instellingen voor de datalogger aan.
Automatisch opslaan
—
Meetgegevens worden automatisch opgeslagen in het metingenlogboek.
Standaard: aan. Als Auto Store (automatisch uitgeschakeld) is opgeslagen,
drukt u op Options (opties)>Store (opslaan) om handmatig een meetwaarde
in het gegevenslogboek op te slaan.
Send Data Format (formaat verzonden
gegevens):
—Stelt het uitvoerformaat in van de meetgegevens die naar
externe apparaten worden gestuurd (CSV, XML of BMP). Standaard: XML.
Afdrukformaat
—Stelt het uitvoerformaat in van de meetgegevens die naar
een printer worden gestuurd (Snelle afdruk of Detailafdruk (GLP)).
Opmerkingen
—Laat gebruikers opmerkingen toevoegen bij een invoer in het
logboek.
Auto Send (automatisch verzonden)
—Meetgegevens worden na
elke meting automatisch naar alle apparaten verzonden (bijv. printer en USB-
stick) die op het instrument zijn aangesloten. Opties: Uit, nieuw bestand of
doorgaan in bestand: uit—niet automatisch gegevens verzenden, nieuw
bestand—gegevens verzenden en opslaan in een nieuw bestand, doorgaan in
bestand—gegevens verzenden en alle gegevens opslaan in één bestand.
6.1.2 Gebruikers-ID's toevoegen
Voeg een unieke gebruikers-ID toe voor elke persoon die monsters zal meten (maximaal 30).
Selecteer een pictogram, gebruikerswachtwoord en beveiligingsniveau voor elke gebruikers-ID.
1.
Druk op
Inloggen
.
2.
Druk op
Opties
>
Nieuw
.
176
Nederlands