Nederlands (
N
L)
430
7.2 Richtlijnen voor het installeren van de
opvoerinstallatie
De richtlijnen voor de correcte mechanische opstelling van de
opvoerinstallatie zijn conform EN 12056-4.
Zie paragraaf
7.1.1 Schets van de installatie
.
• Installeer de opvoerinstallatie in een voldoende verlichte en
geventileerde ruimte met 60 cm vrije ruimte rondom alle
onderdelen die geserviced en bediend moeten worden.
• Zorg voor een pompput onder vloerniveau. Als een opvoerin-
stallatie geïnstalleerd wordt in een kelder met risico op binnen-
dringend grondwater, dan is het raadzaam (in sommige landen
verplicht) om een drainagepomp in een aparte pompput onder
vloerniveau te plaatsen om de ruimte leeg te pompen.
Zie afbeeldingen
• Alle leidingaansluitingen moeten flexibel zijn om resonantie te
verminderen.
• Opvoerinstallaties moeten worden beveiligd tegen opwaartse
krachten en verdraaiingen.
• Alle persleidingen van de opvoerinstallatie, membraanpomp
en drainagepomp moeten een lus boven het plaatselijke terug-
stroomniveau hebben. Het hoogste punt van de lus/het water-
slot moet boven straatniveau liggen. Zie afbeeldingen
en
• Installeer een afsluitklep in de persleiding voor persleidingen
van DN 80 en meer. Breng ook een afsluitklep in de instroom-
leiding aan.
• Oppervlaktewater mag niet worden afgevoerd met de opvoer-
installatie binnenin het gebouw. Het dient een eigen pompput
buiten het gebouw te hebben.
• Opvoerinstallaties moeten voorzien zijn van een goedge-
keurde terugslagklep conform EN 12050-4.
• Het volume van de persleiding boven de terugslagklep tot aan
het terugstroomniveau moet kleiner zijn dan de effectieve tan-
kinhoud.
• In het algemeen moet een opvoerinstallatie voor zwart afval-
water boven dakniveau worden ontlucht. Toegestaan is echter
om de ventilatie, als een secundaire ventilatie, naar het
belangrijkste ventilatiesysteem van het gebouw te leiden.
Speciale ontluchtingskleppen (toebehoren) dienen buiten het
gebouw te worden geplaatst.
• Als het afvalwater wordt afgevoerd in een opvangleiding, dan
moet deze opvangleiding een vulratio hebben van tenminste
h/d = 0,7. De opvangleiding moet ten minste één nominale
diameter groter zijn dan de aansluiting van de persleiding.
• De regelaar moet worden geplaatst op een overstromingsvei-
lige plaats en zijn voorzien van een alarm.
• Gebruik een membraanpomp voor eenvoudige, handmatige
lediging van de opvangtank in geval van pompstoring
(niet verplicht).
7.3 Procedure voor het installeren van de
opvoerinstallatie
7.3.1 Aansluitingen van de instroomleiding, Multilift MD
1. Controleer de leveringsomvang.
Voor de leveringsomvang, zie paragraaf
.
2. Maak de instelbare instroomopening aan de achterkant van
de Multilift MD.
De draaibare schijfvormige instroomopening heeft een
DN 100 aansluiting waarbij de hoogte van deze opening kan
worden ingesteld op elke waarde tussen 180 en 315 mm
boven vloerniveau. De meest gebruikelijke hoogtes, 180, 250
en 315 mm, staan aangegeven naast de instroomopening.
Zie afb.
. Een schijfvorminge instroomopening met een
DN 150 opening is verkrijgbaar als toebehoren. Zie afb.
.
De schroeven rondom de buitenste ring van de schijfvormige
instroomopening zijn niet volledig vastgedraaid waardoor de
schijfvormige instroomopening kan worden gedraaid.
Hierdoor kan de instroomopening worden aangepast aan de
gewenste instroomhoogte. Draai alle schroeven vast wanneer
de gewenste instroomhoogte is ingesteld. Alle schroeven
moeten worden vastgedraaid tot max. 9 Nm.
Afb. 17
DN 100 schijfvormige instroomopening, instelbaar van
180 tot 315 mm boven de vloer tot het midden van de
instroomleiding.
Afb. 18
DN 150 schijfvormige instroomopening als optie,
instelbaar van 207 tot 279 mm boven de vloer tot het
midden van de instroomleiding.
N.B.
De opvangtank, pomp en kabels mogen worden
overstroomd (max. 2 m gedurende 7 dagen).
Voorzichtig
De regelaar moet in een droge en goed geventi-
leerde ruimte worden geplaatst.
N.B.
Voordat de Multilift MD wordt aangesloten: denk
er bij het draaien van de schrijfvormige instroom-
opening voor de juiste hoogte van de instroom-
leiding aan dat de opvoerinstallatie en de afvoer
dientengevolge zijwaarts zullen bewegen
(max. 72,5 mm). Zie afb.
.
TM
05 03
51 101
1
TM
05
16
69 341
1
Summary of Contents for LC 221
Page 1: ...Multilift MD MLD Installation and operating instructions GRUNDFOS INSTRUCTIONS...
Page 2: ...2...
Page 41: ...BG 41 7 LC 221 7 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 7 3 7 2...
Page 42: ...BG 42 1 1 1 2 2 2 7 4...
Page 59: ...BG 59 14 1 2 Grundfos...
Page 178: ...GR 178 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2 Alarm...
Page 179: ...GR 179 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 196: ...GR 196 13 1 2 Grundfos...
Page 314: ...KZ 314 6 LC 221 6 1 Description of display LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 6 3 6 2...
Page 315: ...KZ 315 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 319: ...KZ 319 30 14 F015 1 RELAY 1 F016 1 RELAY 1 F017 2 RELAY 2 F018 2 RELAY 2 TM05 3455 0412...
Page 332: ...KZ 332 13 1 2 Grundfos...
Page 451: ...UA 451 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2 Setup...
Page 452: ...UA 452 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 469: ...UA 469 13 1 2 Grundfos...
Page 528: ...RU 528 DN 70 1 4 DN 150 1 DN 50 1 DN 80 8 M16 x 65 1...
Page 536: ...RU 536 8 LC 221 8 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 8 3 8 2...
Page 537: ...RU 537 1 1 1 2 2 2 8 4...
Page 551: ...RU 551 13 LC 221 1 a 7 2 LC 221 b 8 LC 221 c d RELAY F018 e f SENSOR F005 F006 12 4 Grundfos g...
Page 552: ...RU 552 2 a 12 4 b F011 F012 3 3 3 60 33 c TEMP F005 F006 LC 221 10 4 LC 221 S3 14 12 4 3 a 24...
Page 757: ...CN 757 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2...
Page 758: ...CN 758 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 762: ...CN 762 Man Auto ON OFF AUTO OFF ON OFF AUTO OFF 30 14 TM05 3455 0412...
Page 774: ...Appendix 774 Appendix 1 Fig A Dimensional sketches MD TM05 0441 1011...
Page 775: ...Appendix 775 Fig B Dimensional sketches MLD TM05 0442 1011...
Page 793: ...793...
Page 794: ...794...