Nederla
n
ds (NL)
93
12. Opsporen van storingen
13. Afvalverwijdering
Dit product, of onderdelen van dit product dienen op een milieu-
vriendelijke manier afgevoerd te worden:
1. Breng het naar het gemeentelijke afvaldepot.
2. Wanneer dit niet mogelijk is, neemt u dan contact op met uw
Grundfos leverancier.
Waarschuwing
Alvorens het deksel van de klemmenkast te verwijde-
ren of de pomp te verwijderen/demonteren dient u er
zeker van te zijn dat de voedingsspanning naar de
pomp is uitgeschakeld en niet per ongeluk weer kan
worden ingeschakeld.
Storing
Oorzaak
Oplossing
1. Motor draait niet na te zijn
ingeschakeld.
a) Geen voedingsspanning.
Sluit de voedingsspanning aan.
b) Zekeringen zijn doorgebrand.
Vervang de zekeringen.
c) De motorbeveiliging heeft de motor uitge-
schakeld.
Schakel de motorbeveiliging weer in.
d) Thermische beveiliging is geactiveerd.
Reset de thermische beveiliging.
e) Hoofdgeleiders in de motorbeveiliging
maken geen contact of de spoel is defect.
Vervang geleiders of de magnetische spoel.
f)
Het stuurstroomcircuit is defect.
Repareer het stuurstroomcircuit.
g) Motor is defect.
Vervang de motor.
2. De motorbeveiliging schakelt
de motor uit zodra de voe-
dingsspanning is ingeschakeld.
a) Een zekering is doorgebrand.
Vervang de zekering/schakel de beveiliging
weer in.
b) Geleiders in de motorbeveiliging zijn defect. Vervang de contacten van de motorbeveiliging.
c) Kabelaansluiting zit los of is defect.
Maak de kabel vast of vervang deze.
d) Motorwikkeling is defect.
Vervang de motor.
e) Pomp is mechanisch geblokkeerd.
Maak de mechanische blokkering van de pomp
ongedaan.
f)
De motorbeveiliging is te laag ingesteld.
Stel de motorbeveiliging correct in.
3. De motorbeveiliging schakelt
de motor soms uit.
a) De motorbeveiliging is te laag ingesteld.
Stel de motorbeveiliging correct in.
b) Lage spanning tijdens piekuren.
Controleer de voedingsspanning.
4. De motorbeveiliging heeft de
motor niet uitgeschakeld, maar
de pomp draait niet.
a) Controleer 1 a), b), d), e) en f).
5. Pompprestatie niet constant.
a) Voordruk van de pomp is te laag (cavitatie).
Controleer de zuigomstandigheden.
b) Zuigleiding/pomp is gedeeltelijk geblokkeerd
door verontreinigingen.
Reinig de pomp/zuigleiding.
c) Pomp zuigt lucht aan.
Controleer de zuigomstandigheden.
6. Pomp draait, maar geeft geen
water.
a) Zuigleiding/pomp is geblokkeerd door ver-
ontreinigingen.
Reinig de pomp/zuigleiding.
b) Voetklep of terugslagklep is geblokkeerd in
gesloten positie.
Repareer de voetklep of terugslagklep.
c) Lekkage in zuigleiding.
Repareer de zuigleiding.
d) Lucht in zuigleiding of pomp.
Controleer de zuigomstandigheden.
e) De motor werkt met een verkeerde draairich-
ting.
Wijzig de draairichting van de motor.
7. Pomp draait achteruit na uitge-
schakeld te zijn.
a) Lekkage in zuigleiding.
Repareer de zuigleiding.
b) Voet- of terugslagklep is defect.
Repareer de voetklep of terugslagklep.
8. Lekkage van de asafdichting.
a) Asafdichting is defect.
Vervang de asafdichting.
9. Lawaai.
a) Cavitatie.
Controleer de zuigomstandigheden.
b) De pomp draait niet soepel (wrijvingsweer-
stand) omdat de pompas niet goed staat.
Stel de pompas goed af.
c) Gebruik van een frequentieomvormer.
Zie paragraaf
Summary of Contents for CRT
Page 1: ...CRT Installation and operating instructions GRUNDFOS INSTRUCTIONS ...
Page 2: ...2 ...
Page 141: ...141 ...
Page 142: ...142 ...