101
NEDERLANDS
Gebruikt u de stelkraag aanhaalmoment (e), zet
dan eerst de snelheidsverstelling op snelheid 2
of 3. Zo zorgt u ervoor dat u controle hebt over
het bevestigingsmateriaal en dat de schroef
volgens specifi catie wordt bevestigd.
OPMERKING:
Gebruik eerst de laagste stand
voor het aanhaalmoment (1) en ga naar een
hoger nummer tot aan de hoogste instelling (11)
voor het indraaien van het bevestigingsmateriaal
tot de gewenste diepte. Hoe lager het nummer,
hoe lager het aanhaalmoment.
2. Stel de stelring torsieaanpassing (e) opnieuw in
op de juiste getalsinstelling voor de gewenste
torsie. Voer een paar tests uit in afval of
onzichtbare gebieden om de juiste positie van
de stelring torsieaanpassing te bepalen.
OPMERKING:
De stelring torsieaanpassing kan te
allen tijde op ieder getal worden ingesteld.
Bediening klopboren (afb. 5)
1. Kies het gewenste snelheid/torsie bereik met de
versnellingswisselaar zodat de snelheid en torsie
aan de geplande actie voldoen. Zet de stelkraag
aanhaalmoment (e) op het hamersymbool.
2. Selecteer de hoge instelling van snelheid 3 door
de snelheidsinstelling (f) terug te schuiven (weg
van de boorkop).
3. Oefen tijdens het boren precies zo veel kracht
op de hamer uit dat de hamer niet al te veel
stuitert. Wanneer u lange tijd te veel kracht op
de hamer uitoefent, zal de boorsnelheid van
de hamer afnemen en zal het gereedschap
mogelijk te heet worden.
4. Boor recht, houd het boorstuk in een rechte
hoek ten opzichte van het werkstuk. Oefen
geen zijdelingse druk op het boorstuk uit tijdens
het boren, omdat dit ervoor zorgt dat de boor
vastloopt en een lagere boorsnelheid wordt
verkregen.
5. Als u diepe gaten boort en de klopboorsnelheid
afneemt, haalt u de boor gedeeltelijk uit het gat
terwijl het gereedschap nog aan staat om puin
uit het gat te verwijderen.
6. Bij metselwerk gebruikt u hardmetalen
boorstukken of boorstukken voor metselwerk.
Een gelijkmatige hoeveelheid stof die vrijkomt,
geeft aan dat u de juiste boorsnelheid gebruikt.
ONDERHOUD
Uw elektrisch gereedschap van D
E
WALT is
ontworpen om gedurende een lange periode te
werken met een minimum aan onderhoud. Een
blijvend goede werking is afhankelijk van goede
verzorging en regelmatig reinigen.
De juiste positie van de handen betekent één hand
aan de hoofdgreep (n), terwijl u met de andere hand
de zijhandgreep (g) vasthoudt.
Boren (afb. 4)
WAARSCHUWING: Om het risico
op ernstig letsel te verkleinen,
dient u het gereedschap uit te
schakelen en van het stopcontact te
ontkoppelen voordat u hulpstukken
of accessoires verwijdert of plaatst.
WAARSCHUWING: Om het risico op
letsel te verkleinen, dient u ALTIJD
ervoor te zorgen dat het werkstuk
verankerd is of goed is vastgezet. Als u
door dun materiaal boort, gebruikt u een
houten “reserveblokkering” om schade
aan het materiaal te voorkomen.
1. Kies het gewenste snelheid/torsie bereik met de
versnellingswisselaar zodat de snelheid en torsie
aan de geplande actie voldoen. Zet de stelkraag
aanhaalmoment (e) op het boorsymbool.
2. Voor HOUT gebruikt u spiraalboren, steekboren,
grondboren of zaagboren. Voor METAAL
gebruikt u hoge snelheid spiraalboren of
zaagboren. Gebruik een smeermiddel als u
metaal boort. De uitzonderingen hierop zijn
gietijzer en koper, die droog dienen te worden
geboord.
3. Oefen altijd druk uit in een rechte lijn met de
boor. Gebruik voldoende druk om de boor
verder te laten boren, maar druk niet zo hard
dat de motor vastloopt of de boor doorbuigt.
4. Houd het gereedschap stevig met beide
handen vast om het wegdraaien van de boor te
voorkomen.
5.
ALS DE BOOR VASTLOOPT
komt dit
meestal omdat hij overbelast wordt.
LAAT DE
TREKKER ONMIDDELLIJK LOS
, verwijder
de boor uit het werkstuk en stel de reden van
het vastlopen vast.
KLIK DE TREKKER NIET
UIT EN AAN IN EEN POGING OM EEN
VASTGELOPEN BOOR OP TE STARTEN –
DIT KAN DE BOOR BESCHADIGEN.
6. Houd de motor draaiende als u de boor uit
een geboord gat trekt. Dit helpt vastzitten te
voorkomen.
Bediening schroevendraaien
(afb. 3)
1. Selecteer het gewenste bereik voor snelheid/
aanhaalmoment met de snelheidsverstelling
met drie standen (f) bovenop het gereedschap.